Zoek enkel op titel
Home > Met uw auto rijden > Rijden met een aanhanger (voor Europa) > Rijden met een aanhanger

Rijden met een aanhanger

Voor het rijden met een aanhanger is enige ervaring vereist. Ga, voordat u zich op de openbare weg begeeft, eerst oefenen met het rijden met een aanhanger. Probeer vertrouwd te raken met het gewijzigde stuur- en remgedrag. Houd altijd in gedachten dat de auto met aanhanger langer is en minder snel reageert.

Controleer voordat u gaat rijden de bevestiging van de koppeling en de losbreekvoorziening, de elektrische aansluiting, de verlichting, de banden en de afstelling van de spiegels. Als de aanhanger is voorzien van elektrische remmen, controleer dan de remmen door langzaam te gaan rijden met de aanhanger en de remmen handmatig te bekrachtigen. Hierdoor kunt u tegelijkertijd de elektrische aansluiting controleren.

Controleer tijdens het rijden af en toe of de lading nog goed vastzit en of de verlichting en de remmen nog werken.

Beperkingen van de functie (voor Smartstream G1.0 T-GDi)

Beperkingen van de modus voor rijden met een aanhanger om oververhitting te voorkomen

Als de bovenstaande waarschuwingsmelding wordt weergegeven tijdens het rijden met een aanhanger, kan het vermogen worden beperkt of de handgeschakelde transmissie niet beschikbaar zijn om oververhitting van de motor/transmissie te voorkomen.

  • Toestand waarin pop-up verschijnt

    • Bij een bepaalde hellingshoek of het rijden met een aanhanger is het koppel groter dan de ingestelde waarde. (modus voor rijden met een aanhanger)

    • Wanneer de luchtdruk lager is dan een bepaald niveau. (op grote hoogte)

    • Wanneer de temperatuur van de motorolie, het koelmiddel en de buitentemperatuur hoger dan de ingestelde waarde zijn. (thermische beschadiging van de motorruimte mogelijk geacht)

  • Toestand waarin pop-up verdwijnt

    • Wanneer het koppel lager is dan de drempelwaarde.

    • Wanneer de temperatuur van de motorolie, het koelmiddel en de buitentemperatuur lager dan de ingestelde waarde zijn.

    • Wanneer de luchtdruk hoger is dan een bepaald niveau.

Afstand tot voorganger

Houd tenminste tweemaal zo veel afstand als tijdens het rijden zonder aanhanger. Hierdoor kunt u plotselinge remacties en uitwijkmanoeuvres voorkomen.

Inhalen

Het inhalen met een aanhanger neemt meer tijd in beslag. Bovendien moet u door de extra lengte de in te halen auto verder voorbij voordat u weer terug kunt keren naar de oorspronkelijke rijbaan.

Achteruitrijden

Houd het stuurwiel aan de onderzijde vast met één hand. Beweeg uw hand naar links om de aanhanger naar links te laten gaan. Beweeg uw hand naar rechts om de aanhanger naar rechts te laten gaan. Rijd altijd langzaam achteruit en laat u indien mogelijk door iemand anders begeleiden.

Rijden in bochten

Rijd met een aanhanger ruimer door bochten dan normaal. Anders kan de aanhanger te veel naar binnen komen en stoepranden, verkeersborden, bomen enz. raken. Voorkom schokkerige en plotselinge manoeuvres. Geen ruim van tevoren richting aan.

Richtingaanwijzers bij rijden met aanhanger

De aanhanger dient te zijn voorzien van richtingaanwijzers. Als u de richtingaanwijzers inschakelt, gaan de groene pijlen in het instrumentenpaneel knipperen. De richtingaanwijzers van de aanhanger dienen gelijktijdig mee te knipperen.

Ook als de richtingaanwijzers van de aanhanger niet werken, zullen de groene pijlen in het instrumentenpaneel knipperen. Zodoende kunt u denken dat achteropkomende bestuurders zien dat u richting aangeeft, terwijl dit niet het geval is. Daarom is het belangrijk om af en toe te controleren of de richtingaanwijzers van de aanhanger nog werken. Controleer steeds na het opnieuw aankoppelen van de aanhanger of de verlichting en de richtingaanwijzers werken.

Sluit de verlichting van de aanhanger niet rechtstreeks aan op de verlichting van de auto. Gebruik hiervoor speciale goedgekeurde bedrading.

Laat u in het installeren van bedrading bijstaan door een professionele werkplaats.

Kia raadt aan om een officiële Kia-dealer/servicepartner te bezoeken.

Waarschuwing

Het gebruik van niet goedgekeurde bedrading kan schade aan het elektrisch systeem van de auto en/of persoonlijk letsel veroorzaken.

Rijden op hellingen

Verminder snelheid en schakel naar een lagere versnelling voordat u een lange of steile helling af rijdt. Als u niet terugschakelt, moet u de remmen vaker intrappen waardoor deze oververhit raken en niet meer goed werken.

Schakel bij het oprijden van een lange helling terug en verminder snelheid tot ongeveer 70 km/h (45 mph). Hierdoor wordt voorkomen dat de motor en de transmissie oververhit raken.

Rijd in stand D (rijden) wanneer de auto uitgerust is met een automatische/Double Clutch-transmissie en u met een aanhanger rijdt die meer weegt dan het maximaal toegestane ongeremde aanhangergewicht.

Wanneer u in stand D rijdt met een aanhanger wordt de levensduur van de transmissie door een lagere bedrijfstemperatuur verlengd.

Let op
  • Houd de motortemperatuur goed in de gaten als u met een aanhanger een steile helling (meer dan 6%) oprijdt. Hierdoor kan de motor oververhit raken. Als de koelvloeistoftemperatuurmeter aangeeft dat de motor oververhit dreigt te raken ("H" of 130 °C/260 °F), breng de auto dan op een veilige plaats tot stilstand om de motor af te laten koelen. Trek tijdens de inrijperiode van uw auto, gedurende de eerste 2.000 km (1.200 mijl) geen aanhanger.

  • Pas uw snelheid aan afhankelijk van het gewicht van de aanhanger en de hellingshoek van de weg, zodat de motor en de transmissie niet oververhit raken.

  • Wanneer de motor oververhit is geraakt (ook wanneer de koelvloeistoftemperatuurmeter niet in “H” staat), wordt de veiligheidsmodus ingeschakeld. In dat geval kan de rijsnelheid automatisch worden beperkt om de motor te beschermen. Dit betekent dat de rijsnelheid ook verlaagd zou worden wanneer het gaspedaal wordt ingetrapt.

  • Bij voertuigen die met een Double Clutch-transmissie zijn uitgerust, kan de koppeling tijdens het trekken van een aanhanger op steile hellingen oververhit raken.

    Als de koppeling oververhit raakt, wordt de veiligheidsmodus geactiveerd. Als het failsafe-systeem wordt ingeschakeld, gaat de schakelstandindicator op het instrumentenpaneel knipperen en klinkt de zoemer.

    Er verschijnt dan een waarschuwingsmelding op het display en mogelijk gaat de auto stroever rijden. Als u deze waarschuwing negeert, kan de auto nog slechter gaan rijden.

    Om naar normale rijomstandigheden terug te keren, stopt u het voertuig op een vlakke weg en gebruikt u gedurende enkele minuten het rempedaal voordat u verder rijdt.

Parkeren op een helling

Als u een aanhanger achter de auto hebt gekoppeld, is het niet verstandig om uw auto op een helling te parkeren. Als de auto met aanhanger naar beneden zou rollen, zouden deze beschadigd kunnen raken of ernstig of dodelijk letsel aan voorbijgangers kunnen toebrengen.

Waarschuwing

Op een helling parkeren

Als u de auto met aanhanger op een helling parkeert, kunnen mensen ernstig of dodelijk letsel oplopen als de aanhanger onbedoeld los zou raken van de auto.

Is het niet anders mogelijk dan de auto op een helling te parkeren, doe dit dan als volgt:

  1. Zet de auto op de parkeerplaats. Draai het stuurwiel in de richting van de stoeprand (rechtsom als u parkeert op een helling naar beneden, linksom op een helling naar boven).

  2. Als de auto een handgeschakelde versnellingsbak/intelligente handgeschakelde transmissie heeft, zet u deze in de vrijstand. Als de auto een automatische/Double Clutch-transmissie heeft, zet u deze in stand P (parkeren).

  3. Trek de parkeerrem aan en sluit de auto af.

  4. Plaats blokken voor de wielen van de aanhanger aan de lage kant van de helling.

  5. Start de auto, houd het rempedaal ingetrapt, schakel in de vrijstand, zet de parkeerrem los en laat het rempedaal langzaam opkomen tot de aanhanger tegen de blokken rijdt.

  6. Trap het rempedaal weer in, trek de parkeerrem weer aan en zet de versnellingspook in de stand R (achteruit) bij een handgeschakelde versnellingsbak/intelligente handgeschakelde transmissie of de selectiehendel in de stand P (parkeren) bij een automatische/Double Clutch-transmissie.

  7. Zet de motor af en laat het rempedaal los, maar laat de parkeerrem aangetrokken.

Waarschuwing

Parkeerrem

Het kan gevaarlijk zijn uit te stappen voordat de parkeerrem goed is aangetrokken.

Als u de motor laat draaien, kan de auto plotseling in beweging komen. Uzelf of andere mensen kunnen hierdoor ernstig of dodelijk letsel oplopen.

Wegrijden op een helling
  1. Zet de handgeschakelde/intelligente handgeschakelde transmissie in de vrijstand of de automatische/Double Clutch-transmissie in stand P (parkeren), houd het rempedaal ingetrapt en:

    • Start de motor,

    • Zet de transmissie in een versnelling en

    • Ontgrendel de parkeerrem.

  2. Laat het rempedaal langzaam opkomen.

  3. Rijd langzaam vooruit tot de aanhanger los komt van de blokken.

  4. Stop en laat de blokken door iemand oprapen en opbergen.