Het klimaatregelingssysteem bedienen

|
Modus |
Procedure |
Luchtstroom |
|---|---|---|
|
|
De lucht stroomt naar het bovenlichaam en het hoofd. |
2, 4, 6 |
|
|
De lucht stroomt naar het hoofd en naar de voetenruimte. |
2, 3, 4, 5, 6 |
|
|
De meeste lucht stroomt naar de bodem en de voorruit en een klein gedeelte stroomt door de zijruitontwaseming. |
1, 2, 3, 4, 5, 6 |
|
|
De meeste lucht stroomt naar de vloer en een klein gedeelte stroomt naar de voorruit, de zijruitontwaseming en de uitstroomopeningen opzij. |
1, 3, 4, 5 |
|
|
De meeste lucht stroomt naar de voetenruimte en de voorruit en een klein gedeelte stroomt naar de zijruitontwaseming en de uitstroomopeningen opzij. |
1, 3, 4, 5 |
|
|
De meeste lucht stroomt naar de voorruit en een klein gedeelte stroomt naar de zijruitontwaseming en de uitstroomopeningen opzij. |
1, 4 |
*: Indien van toepassing
Procedure
-
Start de auto.
-
Stel de modusselectietoetsen/hendels in zoals gewenst. Voor een effectieve verwarming en koeling:
-
Verwarmen: (
)
-
Koelen: (
)
-
-
Stel de temperatuurregelknop in op de gewenste temperatuur.
-
Schakel de stand buitenlucht (vers) in indien van toepassing met de luchttoevoertoets.
-
Positioneer de ventilatorsnelheidsregeling zo dat deze tegen de gewenste snelheid draait.
-
Zet, indien gewenst, de airconditioning aan met een hoog ingestelde temperatuur om de lucht te ontvochtigen voordat deze het interieur binnendringt.
Als de voorruit beslaat, selecteert u de modus Front Defrost (voorruit ontwasemen) (
).