De voetganger wordt niet volledig gedetecteerd door de camerasensor of de voetganger stapt niet in een rechte houding.

De voetganger beweegt erg snel.

De voetganger verschijnt plots vooraan.

De voetganger draagt kleding met kleuren die gelijken op deze van de achtergrond.

Het is buiten te helder of te donker.

Het voertuig rijdt ’s nachts of in het donker.

Er is een voorwerp dat gelijkt op de vorm van het menselijke lichaam.

De voetganger is klein.

De voetganger is beperkt mobiel.

Het is moeilijk om de voetganger van zijn omgeving te onderscheiden.

De herkenning door de sensor is beperkt.

Er is een groep voetgangers.

Als een plotselinge wijziging van de herkenning door de sensor plaatsvindt wanneer over een verkeersdrempel wordt gereden.

Wanneer het voertuig hevig schudt.

Wanneer op een rotonde achter een voorligger wordt gereden.

Wanneer de voorzijde van de cameralens belemmerd wordt door een getinte voorruit, film, waterafstotende coating, beschadiging van het glas, vreemde voorwerpen (sticker, insect, enz.).

De radar of camera of cameralens is beschadigd.

Als de koplampen van het voertuig 's avonds of in een tunnel niet worden gebruikt, of het licht te zwak is.

Als de straatverlichting of het licht van een tegenligger wordt weerkaatst of wanneer zonlicht wordt weerkaatst door het water op het wegdek.

Wanneer een achterlicht in de bewegingsrichting van het voertuig wordt gestraald (met inbegrip van de koplampen van voertuigen).

Een verkeersbord, schaduw op de weg, de ingang van een tunnel, tolstation, gedeeltelijke bestrating.

Als er vocht op de ruit zit of als de ruit bevroren is.

Rijden in de mist.

Wanneer voorwerpen zich buiten het detectiebereik van de sensor of radar bevinden.

Wanneer de fietser vóór u de rijrichting kruist.

Wanneer er sprake is van andere elektromagnetische interferentie.

Wanneer er zich vlakbij de fietser een bouwterrein, spoorlijn of ander metalen voorwerp bevindt.

Als het materiaal van de fiets niet goed wordt opgepikt door de radar.