Druk op de toets parkeerveiligheid () en houd deze meer dan 2 seconden ingedrukt om het Aanrijdingspreventiesysteem parkeren in of uit te schakelen.

Selecteer Achterwaartse veiligheid vanuit het menu Parkeerveiligheid van het infotainmentsysteem. De functie Aanrijdingspreventiesysteem parkeren wordt ingeschakeld wanneer aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

• De achterklep en de portieren zijn gesloten

• De elektronische handrem (EPB) wordt gelost

• Er wordt naar stand R (Achteruit) geschakeld

• Uw rijsnelheid ligt lager dan 10 km/u (6 mph) (detecteren van voetgangers)

• Uw rijsnelheid ligt lager dan 4 km/u (detecteren van objecten)

• De onderdelen van de functie Aanrijdingspreventiesysteem parkeren, zoals de achteruitrijcamera en de ultrasoonsensoren achteraan, verkeren in normale staat

  

  Als de functie Aanrijdingspreventiesysteem parkeren actief wordt, verschijnt er op het dashboard een lijn achter het beeld van het voertuig.

Als de functie Aanrijdingspreventiesysteem parkeren het risico op een aanrijding met een voetganger of object detecteert, waarschuwt de functie de bestuurder met een waarschuwingssignaal en verschijnt er een waarschuwingsmelding op het dashboard. Als het infotainmentscherm ingeschakeld is, verschijnt er ook een waarschuwing op het scherm.

Als een aanrijding dreigt, helpt de functie Parking Collision-Avoidance Assist (ondersteuning aanrijding vermijden parkeren) u bij het remmen.

De remassistentie wordt na 5 minuten uitgeschakeld. Trap onmiddellijk het rempedaal in en controleer de voertuigomgeving.

De remassistentie wordt ook uitgeschakeld in de volgende omstandigheden:

• Wanneer de transmissie in de stand P (parkeren) of D (rijden) wordt gezet.

• Wanneer het rempedaal met voldoende kracht wordt ingedrukt

• De waarschuwing wordt uitgeschakeld wanneer bij het schakelen naar de stand P (parkeren), N (neutraal) of D (rijden).