Rijden met een aanhanger
Voor het trekken van een aanhangwagen is enige ervaring vereist. Voordat u met uw aanhangwagen op weg gaat, moet u deze eerst leren kennen. Maak uzelf vertrouwd met het gewijzigde stuur- en remgedrag door het extra gewicht van de aanhangwagen. En houd er altijd rekening mee dat de combinatie veel langer is dan uw eigen auto en heel anders reageert.
Controleer voordat u gaat rijden de bevestiging van de koppeling en de losbreekvoorziening, de elektrische aansluiting, de verlichting, de banden en de afstelling van de spiegels. Als de aanhanger is voorzien van elektrische remmen, controleer dan de remmen door langzaam te gaan rijden met de aanhanger en de remmen handmatig te bekrachtigen. Hierdoor kunt u tegelijkertijd de elektrische aansluiting controleren.
Controleer tijdens het rijden af en toe of de lading nog goed vastzit en of de verlichting en de remmen nog werken.
Afstand tot voorligger
Houd tenminste tweemaal zo veel afstand als tijdens het rijden zonder aanhangwagen. Hierdoor kunt u plotselinge remacties en uitwijkmanoeuvres voorkomen.
Inhalen
Het inhalen met een aanhanger neemt meer tijd in beslag. Bovendien moet u door de extra lengte de in te halen auto verder voorbij voordat u weer terug kunt keren naar de oorspronkelijke rijbaan.
Achteruitrijden
Houd de onderzijde van het stuurwiel met een hand vast. Beweeg uw hand naar links om de aanhanger naar links te laten gaan. Om de aanhanger naar rechts te de draaien moet u het stuur naar links draaien. Rijd altijd langzaam achteruit en laat u indien mogelijk door iemand anders begeleiden.
Rijden in bochten
Rijd met een aanhanger ruimer door bochten dan normaal. Anders kan de aanhanger te veel naar binnen komen en stoepranden, verkeersborden, bomen enz. raken. Voorkom schokkerige en plotselinge manoeuvres. Geef ruim van tevoren richting aan.
Richtingaanwijzers bij het trekken van een aanhangwagen
Bij het trekken van een aanhangwagen moet uw auto over een geschikt richtingaanwijzerrelais voor de richtingaanwijzers en over extra bedrading beschikken. Als u de richtingaanwijzers inschakelt, gaan de groene pijlen in het instrumentenpaneel knipperen. De richtingaanwijzers van de aanhanger dienen gelijktijdig mee te knipperen.
Ook als de richtingaanwijzers van de aanhanger niet werken, zullen de groene pijlen in het instrumentenpaneel knipperen. Zodoende kunt u denken dat achteropkomende bestuurders zien dat u richting aangeeft, terwijl dit niet het geval is. Daarom is het belangrijk om af en toe te controleren of de richtingaanwijzers van de aanhanger nog werken. Controleer steeds na het opnieuw aansluiten van de bedradingsstekker van de aanhanger of de verlichting en de richtingaanwijzers werken.
Sluit de verlichting van een aanhangwagen niet rechtstreeks aan op de verlichting van de auto. Gebruik alleen een originele Kia-trekhaak.
We adviseren u voor het plaatsen van de bedrading contact op te nemen met een officiële Kia-dealer/servicepartner

Het gebruik van niet-originele bedrading kan schade aan het elektrisch systeem van de auto en/of persoonlijk letsel veroorzaken.
Detectie van lichtaansluiting aanhangwagen
Deze functionaliteit wordt alleen gegeven met originele accessoires (trekhaak en kabelboom) die herkennen wanneer een aanhangwagen is aangesloten en vervolgens de voertuigsystemen informeren. De aanhangwagenherkenning werkt als volgt: wanneer een aanhangwagenaansluiting wordt aangesloten, moet het rempedaal worden ingetrapt of de richtingaanwijzers worden geactiveerd; de elektronische regeleenheid zal dan de aanhangwagen detecteren vanwege het stroomverbruik van de aanhangwagenverlichting en de voertuigsystemen informeren. Wanneer de aanhangwagen wordt losgekoppeld, moet het rempedaal opnieuw worden ingedrukt of moeten de richtingaanwijzers worden geactiveerd, zodat de regeleenheid kan detecteren dat de aanhangwagenverlichting geen stroom meer verbruikt; de uitgeschakelde hulpsystemen worden automatisch weer ingeschakeld.
Het is de verantwoordelijkheid van de bestuurder om vóór en tijdens het slepen te controleren of alle elektrische aansluitingen en alle aanhangerlichten werken. U moet handmatige controles uitvoeren.

Gebruik alleen originele elektrische verbindingen. Probeer niet de bedrading van de aanhanger willekeurig te splitsen of rechtstreeks aan te sluiten met andere methoden. Dit kan het elektrische systeem van de auto beschadigen en storingen veroorzaken.
Rijden op hellingen
Verminder snelheid en schakel naar een lagere versnelling voordat u een lange of steile helling af rijdt. Als u niet terugschakelt, moet u de remmen vaker intrappen waardoor deze oververhit raken en niet meer goed werken.
Schakel bij het oprijden van een lange helling terug en verminder uw snelheid tot ongeveer 70 km/u (45 mph) om de kans op oververhitting van de motor te verkleinen.
Rijd in stand D (rijden) wanneer de auto uitgerust is met een automatische transmissie en u met een aanhanger rijdt die meer weegt dan het maximaal toegestane ongeremde aanhangergewicht.
Wanneer u in stand D (rijden) met een aanhanger rijdt, wordt de levensduur van je motor en wielen door een lagere bedrijfstemperatuur verlengd.

-
Let op waarschuwingsmeldingen in het instrumentenpaneel als u met een aanhanger een steile helling (meer dan 6%) oprijdt. Hierdoor kan de motor oververhit raken. Breng de auto zo snel mogelijk op een veilige plek tot stilstand en laat de motor stationair draaien tot hij afgekoeld is. Zodra de motor voldoende is afgekoeld, kunt u uw weg vervolgen.
-
Pas uw snelheid aan afhankelijk van het gewicht van de aanhanger en de hellingshoek van de weg, zodat de motor niet oververhit raakt.
Parkeren op een helling
Als u een aanhanger achter de auto hebt gekoppeld, is het niet verstandig om uw auto op een helling te parkeren. Als de auto met aanhanger naar beneden zou rollen, zouden deze beschadigd kunnen raken of ernstig of dodelijk letsel aan voorbijgangers kunnen toebrengen.

Op een helling parkeren
Als u de auto met aanhangwagen op een helling parkeert, kunnen mensen ernstig of dodelijk letsel oplopen als de aanhangwagen onbedoeld los zou komen van de auto.
Als u geen andere keus hebt dan de aanhanger op een helling te parkeren, doe dit dan als volgt:
-
Zet de auto op de parkeerplaats. Draai het stuurwiel in de richting van de stoeprand (rechtsom als u parkeert op een helling naar beneden, linksom op een helling naar boven).
-
Als de auto een automatische transmissie heeft, zet u de selectiehendel in de stand P (parkeren).
-
Trek de parkeerrem aan en sluit de auto af.
-
Plaats blokken voor de wielen van de aanhanger aan de lage kant van de helling.
-
Start de auto, houd het rempedaal ingetrapt, schakel in de vrijstand, zet de parkeerrem los en laat het rempedaal langzaam opkomen tot de aanhanger tegen de blokken rijdt.
-
Trap het rempedaal weer in, trek de parkeerrem weer aan en zet de selectiehendel in de stand P (parkeren) bij een automatische transmissie.
-
Schakel de auto uit en laat het rempedaal los, maar laat de parkeerrem aangetrokken.
WAARSCHUWINGParkeerrem
Het kan gevaarlijk zijn uit te stappen voordat de parkeerrem goed is aangedrukt.
Als het voertuig in de EV Ready-stand staat, kan het plotseling gaan bewegen. Uzelf of andere mensen kunnen hierdoor ernstig of dodelijk letsel oplopen.
-
Trap het rempedaal in met de schakelhendel in P (parkeren) en houd het ingetrapt terwijl u:
-
op de Startknop drukt [EV Ready],
-
Schakel de transmissie in een versnelling, en
-
Deactiveer de parkeerrem.
-
-
Laat het rempedaal langzaam los.
-
Rijd langzaam vooruit tot de aanhangwagen los komt van de blokken.
-
Stop en laat de blokken door iemand oprapen en opbergen.