Gebruik van de All Wheel Drive (AWD, vierwielaandrijving)
Het AWD-systeem (All Wheel Drive, vierwielaandrijving) brengt motorvermogen over op de voor- en achterwielen voor maximale grip. Vierwielaandrijving is nuttig wanneer extra grip wenselijk is, bijvoorbeeld tijdens het rijden op gladde, modderige, natte of besneeuwde wegen.
Als het systeem merkt dat vierwielaandrijving nodig is, wordt het motorvermogen automatisch op alle vier wielen overgebracht.

Als het AWD-waarschuwingslampje (
) op het instrumentenpaneel brandt, is er mogelijk sprake van een storing in het AWD-systeem van uw auto. Wanneer het AWD-waarschuwingslampje
(
) oplicht, moet u uw auto door een professionele werkplaats laten nakijken. Kia raadt aan om een officiële Kia-dealer/servicepartner
te bezoeken.

Om het risico op ERNSTIG of DODELIJK LETSEL te beperken:
-
Rijd niet met de auto in omstandigheden waarvoor hij niet is ontworpen, zoals zware off-road omstandigheden.
-
Pas uw snelheid aan voordat u een bocht aansnijdt of gaat keren.
-
Maak geen plotselinge stuurbewegingen bij het wisselen van rijbaan of bij het nemen van snelle, scherpe bochten.
-
De kans dat de auto over de kop slaat wanneer u de macht over het stuur verliest, is veel groter bij hogere snelheden.
-
Meestal verliest de bestuurder de macht over de auto wanneer twee of meer wielen van de weg raken en de bestuurder het stuur omgooit om de auto weer de weg op te sturen.
-
Gooi het stuur niet om wanneer uw auto van de weg raakt. Minder in plaats daarvan snelheid voordat u de auto terug de weg op stuurt.

-
Rijd niet door water dat hoger staat dan de onderkant van het voertuig.
-
Controleer de werking van de remmen nadat u door modder of water bent gereden. Trap het rempedaal enkele malen in terwijl u traag rijdt totdat u voelt dat de remmen weer normaal werken.
-
Verkort uw geplande onderhoudsinterval als u op onverhard terrein rijdt, bijvoorbeeld in zand, modder of water (zie Meer details.)
-
Zorg ervoor dat het AWD-voertuig wordt gesleept door een oprijwagen.
AWD (vierwielaandrijving) veilig gebruiken
Vóór het rijden
-
Zorg dat alle passagiers veiligheidsgordels dragen.
-
Ga rechtop zitten en dichter bij het stuurwiel dan normaal. Zet het stuurwiel in een stand waarin je prettig kunt rijden.
Op besneeuwd of bevroren wegdek rijden
-
Begin langzaam door voorzichtig het gaspedaal in te trappen.
-
Gebruik winterbanden of sneeuwkettingen.
-
Bewaar een veilige afstand tussen uw auto en het voertuig voor u.
-
Rem op de motor om vaart te minderen.
-
Vermijd te snel rijden, snel optrekken, plotseling remmen en scherpe bochten om slippen te vermijden.
Rijden in zand of modder
-
Handhaaf een lage en constante snelheid.
-
Gebruik desnoods kettingen om door modder te rijden.
-
Bewaar een veilige afstand tussen uw auto en het voertuig voor u.
-
Rijd minder hard en controleer altijd de toestand van het wegdek.
-
Vermijd te snel rijden, snel optrekken, plotseling remmen en scherpe bochten om te voorkomen dat u vast komt te zetten.

Plaats antislipmateriaal onder de aangedreven wielen voor extra tractie als de auto vast is komen te zitten in sneeuw, zand of modder OF laat de wielen langzaam voor- en achteruit doorslippen om de auto heen en weer te schommelen om los te komen. Probeer echter te voorkomen dat de motor langdurig met een hoog toerental draait, want dit kan schade opleveren aan het AWD-systeem.

-
Wanneer u sneeuwkettingen aanbrengt, bevestig deze dan rond de twee achterwielen. Rijd in dat geval minder dan 30 km/u en houd de rijafstand zo kort mogelijk. Rijden op hoge snelheid of langdurig rijden terwijl sneeuwkettingen zijn aangebracht, kan storingen of schade aan de vierwielaandrijving veroorzaken.
-
Als desondanks sneeuwkettingen moeten worden gebruikt, gebruik dan Auto Sock (stoffen sneeuwketting) en neem bij het monteren hiervan de gebruiksaanwijzing in acht.
Zie voor meer informatie over winterbanden en sneeuwkettingen Meer details.
Bergopwaarts en -afwaarts rijden
-
Heuvelop rijden
-
Ga voor u wegrijdt na of het mogelijk is om heuvelop te rijden.
-
-
Bergafwaarts rijden
-
Schakel niet tijdens het heuvelaf rijden. Kies vóór de afdaling een versnelling.
-
Rijd zo langzaam heuvelaf dat u op de motor kunt remmen.
-
Rijd zo recht mogelijk.
-

Wees zeer voorzichtig als u steile hellingen op- en afrijdt. Afhankelijk van de hellingsgraad, de ondergrond en water/modder kan het voertuig kantelen.