Werking van het systeem (wegrijden)
De wegrijmodus werkt in onderstaande situatie:
De selectiehendel moet in stand P (parkeren) staan.
-
Als de parkeermodus wordt gekozen met de selectiehendel in stand N (neutraal) na het starten van de motor, wordt de wegrijmodus automatisch geselecteerd en wordt na het rijden de parkeermodus geselecteerd.
-
Schakel volgens de aanwijzingen op het LCD-scherm.
-
Rijd langzaam en houd het rempedaal iets ingetrapt.
Wijzig indien nodig handmatig de positie van de auto.

-
Voor u de functie inschakelt moet u nagaan of de gebruiksvoorwaarden dat toelaten
-
Trap voor uw veiligheid altijd het rempedaal in, behalve tijdens het rijden.
1. De parkeerhulp inschakelen

-
Houd de toets parkeren/weergave ingedrukt.
-
De parkeerhulp wordt ingeschakeld. Als er een obstakel wordt gesignaleerd, klinkt er een waarschuwingssignaal.
-
Druk gedurende ten minste 1,5 seconden nogmaals op de toets om het systeem uit te schakelen.
-
De standaardinstelling voor de parkeerhulp is OFF als de toets ENGINE START/STOP (motor starten/stoppen) in stand ON wordt gezet.
2. Selecteer modus wegrijden na inparkeren

-
Selecteer de modus door de toets Parkeren/Weergave in te drukken terwijl de selectiehendel in stand P (parkeren) staat en het rempedaal wordt ingetrapt.
-
De modus links fileparkeren wordt automatisch geselecteerd wanneer de parkeerhulp wordt ingeschakeld.
-
Druk de toets Parkeren/Weergave nogmaals in om de modus rechts fileparkeren te selecteren.
-
Als u nogmaals op de toets drukt wordt de functie uitgeschakeld.
3. Controleer de omgeving


De parkeerhulp controleert het gebied voor en achter de auto voor het verlaten van de parkeerplaats.

-
Als tijdens het controleren van de omgeving de auto (of object) voor of achter de auto te dichtbij staat, werkt het systeem mogelijk niet goed.
-
De functie werkt onder de volgende omstandigheden mogelijk niet goed:
-
Wanneer de sensoren bevroren zijn.
-
Wanneer de sensoren vuil zijn.
-
Wanneer het hevig sneeuwt of regent.
-
Wanneer er een pilaar of voorwerp in de buurt is.
-
-
Wanneer tijdens het wegrijden uit een parkeerplaats een obstakel wordt gesignaleerd dat een ongeval kan veroorzaken, wordt het systeem mogelijk uitgeschakeld.
-
Als de ruimte voor het wegrijden te smal is, wordt het systeem mogelijk uitgeschakeld.

-
Nadat het controleren van de omgeving is voltooid, kunt u verdergaan met het gebruiken van het systeem nadat u zelf de omgeving hebt gecontroleerd.
-
De modus wegrijden na fileparkeren wordt mogelijk onbedoeld geactiveerd als de selectiehendel in stand P (parkeren) of N (vrijstand) staat terwijl de toets van de parkeerhulp wordt ingedrukt.
4. Bediening van het stuurwiel


-
Bovenstaande melding verschijnt als de selectiehendel in stand D of achteruit (R) staat overeenkomstig de afstand van de sensor tot het object aan de voor- en achterzijde.
Het stuurwiel wordt automatisch bediend.
-
Het systeem wordt uitgeschakeld als u tijdens de automatische bediening het stuurwiel stevig vasthoudt.
-
Het systeem wordt uitgeschakeld als de auto sneller rijdt dan 7 km/h (4,3 mph).

Houd uw handen niet tussen de spaken van het stuurwiel wanneer dit automatisch wordt bediend.
Het systeem annuleren tijdens het wegrijden
-
Druk de toets van de parkeerhulp in.
-
Druk de toets van de parkeerhulp in terwijl het stuurwiel wordt bediend door het systeem.

Rijd altijd langzaam met het rempedaal ingetrapt.
5. Wegrijden voltooid

Als het assisteren van de bestuurder bij het wegrijden van een parkeerplaats is voltooid, verschijnt bovenstaande melding.
Draai het stuurwiel in de richting waarin u wegrijdt en bedien het stuurwiel handmatig terwijl u de parkeerplaats verlaat.

-
Draai tijdens het verlaten van de parkeerplaats het stuurwiel zo veel mogelijk in de richting van het wegrijden en rijd langzaam door het gaspedaal in te trappen.
-
Controleer altijd de omgeving voordat u gaat rijden als het waarschuwingssignaal van de parkeerhulp (afstand tot object is minder dan 30 cm: onafgebroken piepsignaal) klinkt, omdat het object zich dicht bij uw auto bevindt.
Als het voertuig zich te dicht bij het object bevindt, klinkt er geen waarschuwingssignaal.
-
Het systeem wordt om veiligheidsredenen uitgeschakeld wanneer de auto wordt geparkeerd in een smalle ruimte in de buurt van een muur.