Bediening verlichting
![](../res/images/OYB040408L.png)
De lichtschakelaar heeft een stand voor het dimlicht en het parkeerlicht.
Draai, om de verlichting te bedienen, de knop op het uiteinde van de combischakelaar naar een van de volgende standen:
-
UIT
-
Stand automatische verlichting
-
Stand parkeerlicht
-
Stand dimlicht
Stand parkeerlicht ()
)
![](../res/images/OYB040410L.png)
Als de lichtschakelaar in de stand parkeerlicht staat (2e stand), gaan het achter-/parkeerlicht, de kentekenplaatverlichting en de dashboardverlichting branden.
Dimlicht (
)
![](../res/images/OYB040412L.png)
Als de lichtschakelaar in de stand dimlicht staat (3e stand), branden de koplampen, de achterlichten, het parkeerlicht, de kentekenplaatverlichting en de dashboardverlichting.
![](../res/img/M-note.png)
Om de verlichting in te kunnen schakelen, moet het contact in stand ON staan.
Stand automatische verlichting
![](../res/images/OYB040414L.png)
Als de lichtschakelaar in stand AUTO staat, worden de achterlichten en koplampen automatisch in- of uitgeschakeld, afhankelijk van hoe donker het buiten is.
![](../res/img/M-caution.png)
-
Bedek de sensor (1) op het dashboard nooit, zodat een optimale werking van de automatische verlichting gegarandeerd blijft.
-
Reinig de sensor niet met een ruitenreiniger. Deze kan een dunne film achterlaten op de sensor, waardoor deze niet meer goed werkt.
-
Als de voorruit van uw auto getint glas heeft of is voorzien van een metaalhoudende coating, functioneert het automatische verlichtingssysteem mogelijk niet goed.