Zoek enkel op titel
Home > Met uw auto rijden > Vóór het rijden > Uit te voeren controles van het voertuig

Uit te voeren controles van het voertuig

Vergeet niet volgende vloeistofniveaus regelmatig en op de juiste tijdstippen te controleren:

  • Motorolie

  • Motorkoelvloeistof

  • Remvloeistof

  • Ruitensproeiervloeistof

Zie Meer details voor meer informatie.

WAARSCHUWING

Concentreer u op de weg tijdens het rijden. De belangrijkste verantwoordelijkheid van de bestuurder ligt bij het veilig en legaal besturen van het voertuig. Als bestuurder mag u geen apparaten gebruiken die u in de hand moet houden of andere uitrusting of voertuigsystemen die u tijdens het rijden afleiden.

Het uitlaatsysteem controleren

Controleer of het uitlaatsysteem niet lekt.

Het uitlaatsysteem moet elke keer dat de auto op de brug staat voor olie verversen of voor andere reparaties worden gecontroleerd.

Als de uitlaat een ander geluid maakt of er iets tegen het chassis tikt, raadt Kia aan een officiële Kia-dealer/servicepartner of een professionele werkplaats te bezoeken en het uitlaatsysteem zo snel mogelijk laten nakijken.

WAARSCHUWING

Zorg ervoor dat u geen uitlaatgassen inademt of uw motor laat draaien in een afgesloten ruimte gedurende langere tijd. Uitlaatgassen bevatten koolmonoxide, een kleurloos en reukloos gas dat bewusteloosheid en dood door verstikking kan veroorzaken.

Vóór het instappen

  • Zorg ervoor dat alle ruiten, buitenspiegels en -lampen schoon zijn.

  • Controleer de toestand van de banden.

  • Controleer of er geen sporen van lekkage onder de auto te zien zijn.

  • Controleer of er zich geen obstakels achter de auto bevinden wanneer u achteruit wilt rijden.

Vóór u de auto start

  • Sluit alle portieren.

  • Verstel de stoel zodanig dat u alle bedieningsorganen gemakkelijk kunt bereiken.

  • Maak uw veiligheidsgordel vast.

  • Stel de binnen- en buitenspiegels af.

  • Controleer of alle lichten werken.

  • Controleer alle instrumenten.

  • Controleer de werking van de waarschuwingslampjes wanneer de auto in ON-stand staat.

  • Ontgrendel de handrem en controleer dat het waarschuwingslampje van het remsysteem niet brandt.

WAARSCHUWING
  • Wanneer u de auto met draaiende motor wilt parkeren of stilzetten, zorg er dan voor dat u het gaspedaal niet gedurende langere tijd ingetrapt houdt. De motor of het uitlaatsysteem kan anders oververhit raken waardoor brand kan ontstaan.

  • Controleer altijd de omgeving rond de auto op de aanwezigheid van personen, in het bijzonder kinderen, voordat u de transmissie in stand D (rijden) of R (achteruit) zet.

  • Zorg dat voorwerpen in uw auto veilig zijn opgeborgen. Wanneer u plotseling remt of het stuurwiel snel draait, kunnen losse voorwerpen op de vloer terechtkomen en de bediening van de pedalen hinderen, met een aanrijding tot gevolg.

  • Rijd niet wanneer u onder invloed bent van alcohol, drugs of andere middelen die uw vaardigheden beperken. Rijden onder invloed is gevaarlijk. Zelfs een geringe hoeveelheid alcohol zal het reactie-, waarnemings- en beoordelingsvermogen verminderen.

    Rijden onder invloed van drugs of andere middelen die uw vaardigheden beperken, is minstens even gevaarlijk als rijden onder invloed van alcohol.

  • Draag tijdens het rijden altijd geschikte schoenen. Ongeschikte schoenen (hoge hakken, skischoenen, sandalen, enz.) kunnen het bedienen van het rempedaal en het gaspedaal bemoeilijken.