Zoek enkel op titel
Home > Met uw auto rijden > Vóór het rijden > Goede remgewoonten

Goede remgewoonten

  • Controleer voordat u wegrijdt of de handrem gedeactiveerd is en het controlelampje uit is.

  • De remweg van uw auto wordt langer als de remmen nat zijn. Om de remmen te drogen kunt u het rempedaal iets intrappen, totdat de remmen weer normaal werken.

  • Houd het rempedaal niet langdurig achter elkaar ingetrapt. Als u tijdens het rijden het rempedaal ingetrapt houdt, kan dat gevaar opleveren omdat de remmen hierdoor oververhit kunnen raken en de remwerking zal verminderen. Het verhoogt ook de slijtage aan de remonderdelen.

  • Als u tijdens het rijden een lekke band krijgt, druk het rempedaal dan voorzichtig in en laat de auto vertragen terwijl u rechtdoor rijdt. Breng de auto langzaam en veilig van de weg af en stop op een veilige plaats.

  • Neem de nodige voorzorgsmaatregelen in acht bij het parkeren op een helling. Activeer de parkeerrem krachtig en schakel de transmissie in P (parkeren).

  • Draai de voorwielen naar de stoeprand als de auto met de voorzijde naar beneden wijst, om te voorkomen dat de auto wegrolt.

    Draai de voorwielen van de stoeprand af als de auto met de voorzijde naar boven wijst, om te voorkomen dat de auto wegrolt.

  • Blokkeer de wielen als er geen stoeprand is of als het door andere omstandigheden vereist is om te voorkomen dat de auto wegrolt.

  • Onder bepaalde omstandigheden, zoals sneeuw en ijs rond of bij de achterremmen of als de remmen nat zijn, kan de parkeerrem in de ingeschakelde stand bevriezen.

    Als de kans bestaat dat de parkeerrem vast gaat vriezen, gebruik ze dan alleen maar tijdelijk terwijl u in P (parkeren) schakelt en blokkeer de achterwielen zodat de auto niet kan wegrollen. Deactiveer daarna de parkeerrem.

  • Houd de auto op een helling niet op zijn plaats door gas te geven. Hierdoor kan de transmissie oververhit raken. Gebruik altijd de voetrem of de parkeerrem.