Zoek enkel op titel
Home > Met uw auto rijden > Automatische transmissie > Bediening automatische transmissie

Bediening automatische transmissie

De automatische transmissie heeft 4 versnellingen vooruit en 1 versnelling achteruit. De verschillende versnellingen worden automatisch ingeschakeld; welke versnellingen er beschikbaar zijn, is afhankelijk van de stand van de selectiehendel.

OPMERKING

Het schakelen bij een nieuwe auto kan, als de accu losgekoppeld is geweest, de eerste paar keer wat schokkerig verlopen. Dat is een normaal verschijnsel en het schakelproces zal worden aangepast nadat er een paar schakeloperaties zijn uitgevoerd door de TCM (Transmission Control Module) of de PCM (Powertrain Control Module).

Trap voor een soepele en veilige bediening het rempedaal in bij het overschakelen van stand N naar een vooruitversnelling of de achteruitversnelling.

WAARSCHUWING

Automatische transmissie

  • Controleer altijd de omgeving rond de auto op de aanwezigheid van anderen, in het bijzonder kinderen, alvorens u de transmissie in stand D (rijden) of R (achteruit) zet.

  • Controleer altijd of stand P (parkeren) is ingeschakeld, trek de parkeerrem volledig aan en zet de motor uit voordat u de auto verlaat. Als u deze voorzorgsmaatregelen niet opvolgt, kan de auto onverwacht en abrupt in beweging komen.

  • Rem op een glad wegdek niet snel af op de motor (schakelen vanuit een hoge naar een lage versnelling). Anders kan de auto in een slip raken en een ongeval veroorzaken.

LET OP
  • Geef om schade aan de transmissie te voorkomen, geen gas wanneer stand R (achteruit) of een van de vooruitversnellingen is ingeschakeld en het rempedaal ingetrapt is.

  • Houd de auto bij stilstaan op een helling nooit op zijn plaats door gas te geven. Gebruik de bedrijfsrem of de parkeerrem.

  • Schakel niet van stand N (neutraal) of P (parkeren) in stand D (rijden) of R (achteruit) wanneer het motortoerental hoger is dan het stationair toerental.

Transmissiestanden

De controlelampjes in het instrumentenpaneel geven, als het contact of de toets ENGINE START/STOP (motor starten/stoppen) in stand ON staat, aan in welke stand de selectiehendel staat.

P (parkeren)

Zorg ervoor dat de auto volledig tot stilstand is gekomen voordat stand P (parkeren) in wordt geschakeld. In deze stand zijn de transmissie en de aandrijfwielen geblokkeerd.

WAARSCHUWING
  • Wanneer de stand P (Parkeren) tijdens het rijden wordt ingeschakeld, blokkeren de aangedreven wielen en raakt u de controle over de auto kwijt.

  • Gebruik de stand P (Parkeren) niet in plaats van de parkeerrem. Zorg er altijd voor dat de selectiehendel in stand P (parkeren) staat en dat de parkeerrem is geactiveerd.

  • Laat een kind nooit zonder toezicht achter in de auto.

LET OP

De transmissie kan beschadigd raken wanneer u stand P (parkeren) inschakelt tijdens het rijden.

R (achteruit)

Gebruik deze stand om de auto achteruit te rijden.

LET OP

Laat de auto helemaal tot stilstand komen alvorens de selectiehendel in of uit stand R (achteruit) te zetten. Als u dit niet doet, kunt u de auto beschadigen, behalve onder de omstandigheden uitgelegd onder “Op eigen kracht lostrekken van de auto” in dit instructieboekje.

N (neutraal)

De wielen en de transmissie zijn niet ingeschakeld. De auto zal zelfs op de kleinste helling wegrollen, tenzij de parkeerrem is geactiveerd of het rempedaal wordt ingetrapt.

WAARSCHUWING

Rijd niet met de selectiehendel in stand N (neutraal). U kunt niet afremmen op de motor, met een mogelijk ongeval tot gevolg.

Parkeren in stand N (neutraal)

Volg onderstaande stappen als u parkeert en wilt dat de auto beweegt wanneer u hem duwt.

  1. Na het parkeren van uw auto trapt u het rempedaal in en zet u de selectiehendel in stand [P] (parkeren) met het contactslot of de toets ENGINE START/STOP (motor starten/stoppen) in de stand [ON] of terwijl de motor draait.

  2. Ontgrendel de parkeerrem als deze is geactiveerd.

  3. Zet het contactslot of de ENGINE START/STOP (motor starten/stoppen) in de stand OFF terwijl u het rempedaal ingetrapt houdt.

    - Bij auto’s die zijn uitgerust met een Smart Key, kan het contactslot of de toets ENGINE START/STOP (motor starten/stoppen) alleen in de stand [OFF] worden gezet wanneer de selectiehendel in stand [P] staat.

  4. Zet de selectiehendel in stand [N] (neutraal) terwijl u het rempedaal intrapt De auto zal dan bewegen als er van buitenaf op geduwd wordt.

LET OP
  • Als u de auto niet in de neutrale stand parkeert, moet u deze voor de veiligheid altijd parkeren in stand [P] (parkeren) en de parkeerrem inschakelen.

  • Contoleer voordat u in stand [N] (neutraal) parkeert eerst dat de parkeerplek vlak is. Parkeer niet in stand [N] (neutraal) op hellingen of aflopend terrein.

    Als de auto in stand [N] (neutraal) wordt geparkeerd en achtergelaten, kan deze bewegen en ernstig letsel en verwondingen veroorzaken

D (rijden)

Dit is de normale stand voor het rijden in voorwaartse richting. De transmissie schakelt automatisch tussen de vier vooruitversnellingen voor een zo laag mogelijk brandstofverbruik bij optimale prestaties.

Druk voor extra vermogen tijdens inhaalmanoeuvres of het beklimmen van een steile helling het gaspedaal volledig in (meer dan 80%) totdat de kickdown (indien van toepassing) in werking treedt met een klikkend geluid. Hierdoor zal de automatische transmissie automatisch een lagere versnelling kiezen.

OPMERKING

Zorg ervoor dat de auto volledig tot stilstand is gekomen voordat stand D (rijden) wordt ingeschakeld.

3 (Derde versnelling)

Voor het trekken van een aanhanger op hellingen of het afremmen op de motor bij het afrijden van hellingen.

“3” schakelt automatisch tussen de 1e, 2e en 3e versnelling. Dit betekent dat er niet naar de 4e versnelling opgeschakeld kan worden. Er wordt echter naar de 4e versnelling opgeschakeld wanneer de auto een bepaalde snelheid overschrijdt om te voorkomen dat de motor een te hoog toerental draait. Zet de selectiehendel handmatig in stand D om terug te keren naar normale rijomstandigheden.

2 (Tweede versnelling)

Voor het rijden op gladde wegen, het oprijden van hellingen of het afremmen op de motor bij het afrijden van hellingen. “2” schakelt automatisch tussen de 1e en 2e versnelling.

Dit betekent dat er niet naar de 3e versnelling opgeschakeld kan worden. Er wordt echter naar de derde versnelling opgeschakeld wanneer de auto een bepaalde snelheid overschrijdt om te voorkomen dat de motor een te hoog toerental draait. Zet de selectiehendel handmatig in stand D om terug te keren naar normale rijomstandigheden.

1 (Eerste versnelling)

Voor het oprijden van zeer steile hellingen of het afremmen op de motor bij het afrijden van steile hellingen. Wanneer wordt teruggeschakeld naar 1, blijft de transmissie tijdelijk in de tweede versnelling totdat de auto genoeg vaart heeft geminderd om de laagste versnelling in te schakelen. Rijd niet harder dan 50 km/h in de laagste versnelling.

1 schakelt alleen naar de 1e versnelling. Er wordt echter naar de 2e versnelling opgeschakeld wanneer de auto een bepaalde snelheid overschrijdt en, naarmate de snelheid toeneemt, wordt opgeschakeld naar de 3e versnelling om te voorkomen dat de motor een te hoog toerental draait.

OPMERKING
  • Trap voor een soepele en veilige bediening het rempedaal in bij het overschakelen van stand N (neutraal) of P (parkeren) naar een vooruit- of achteruitversnelling.

  • Trap het rempedaal volledig in om de selectiehendel van stand P in een van de andere standen te zetten.

  • Er kan altijd vanuit stand R, N, D, 3, 2, 1 naar stand P worden geschakeld. Zorg dat de auto volledig stilstaat om schade aan de transmissie te voorkomen.

LET OP
  • Schakel alleen naar stand R en P wanneer de auto volledig tot stilstand is gekomen.

  • Geef geen gas wanneer stand R of één van de vooruitversnellingen is ingeschakeld en het rempedaal ingetrapt is.

  • Trap altijd het rempedaal in wanneer van stand P of N naar stand R, D, 3, 2 of 1 wordt geschakeld.

  • Controleer het peil van de automatische-transmissievloeistof regelmatig en vul indien nodig vloeistof bij.

    Zie het onderhoudsschema voor de juiste vloeistof.

Schakelblokkeersysteem (indien van toepassing)

De automatische transmissie heeft een schakelblokkeersysteem dat voorkomt dat de selectiehendel uit stand P (parkeren) in stand R (achteruit) kan worden gezet zonder dat het rempedaal wordt ingetrapt.

Schakelen van stand P (parkeren) naar stand R (achteruit):

  1. Houd het rempedaal ingetrapt.

  2. Beweeg de selectiehendel.

Als het rempedaal herhaaldelijk wordt ingetrapt en losgelaten met de selectiehendel in de stand P (parkeren), kan een ratelend geluid bij de selectiehendel worden gehoord. Dit is een normaal verschijnsel.

WAARSCHUWING

Houd, als u de versnelling vanuit P (parkeren) in een andere stand zet, altijd het rempedaal ingetrapt om te voorkomen dat de auto zich onbedoeld in beweging zet, waardoor mensen die zich in de buurt van de auto bevinden letsel op zouden kunnen lopen.