Zoek enkel op titel
Home > Wat te doen in een noodgeval > Controlesysteem lage bandenspanning (TPMS) > TPMS-instelling

TPMS-instelling

De bestuurder kan het TPMS als volgt instellen:

  1. Alle banden oppompen tot de aanbevolen spanning.

  2. De motor starten, zorgen dat het voertuig niet beweegt en langer dan 3 seconden op de TPMS-schakelaar (2) links van de bestuurdersstoel drukken.

  3. Controleer of het () waarschuwingslampje 4 seconden knippert.

  4. Nagaan of de volgende melding op het instrumentenpaneel verschijnt (indien van toepassing).

    Type A
    Type B

* Als het waarschuwingslampje niet knippert of de melding niet verschijnt, voert u de procedure opnieuw uit vanaf 2).

Raadpleeg Meer details voor de aanbevolen bandspanning van dit voertuig of het bandspanningslabel op het bestuurdersportier.

Om het TPMS goed te laten werken, moet de bestuurder het systeem instellen in de volgende situaties.

* Situatie waarin het instellen van het TPMS nodig is

  • Als de band of het wiel gerepareerd of vervangen wordt

  • Als de band of het wiel teruggeplaatst wordt.

  • Als de bandenspanning aangepast wordt.

  • Als het waarschuwingslampje lage bandenspanning brandt

  • Als de vering of de ABS vervangen is.

LET OP

Als het systeem ingesteld wordt zonder de bandenspanning aan te passen, wordt er mogelijk een vals alarm gegeven of het waarschuwingslampje niet weergegeven, zelfs als de bandspanning aanzienlijk te laag is.

Zorg ervoor dat bij het instellen alle banden goed zijn aangepast aan de aanbevolen spanning.

Als het systeem zelfs niet ingesteld wordt in situaties die dat vereisen, wordt er mogelijk een vals alarm gegeven of het waarschuwingslampje niet weergegeven, zelfs als de bandspanning aanzienlijk te laag is.

Het systeem wordt niet ingesteld als u de SET-schakelaar (2) indrukt tijdens het rijden. Zorg ervoor dat het voertuig stilstaat en druk langer dan 3 seconden op de schakelaar (2).

  • Zorg ervoor dat de band koud is alvorens deze op spanning te brengen.

    Een koude band betekent dat het voertuig 3 uur lang heeft stilstaan of minder dan 1,6 km (1 mijl) heeft gereden.