Zoek enkel op titel
Home > Kenmerken van uw auto > Verlichting > Verlichtingscontroles

Verlichtingscontroles

De lichten bedienen

Type A
Type B
Type C

Bediening

  1. /

    • Achterlichten en koplampen schakelen automatisch ON of OFF, afhankelijk van de hoeveelheid licht buiten het voertuig.

  2. Positie- en achterlicht ()

  3. Low beam (Dimlicht) ()

OPMERKING

Om de koplampen te kunnen inschakelen, moet het voertuig in de ON-stand staan.

LET OP
  • Plaats nooit iets over de sensor op het instrumentenpaneel, dit zorgtvoor een betere regeling van het automatisch lichtsysteem.

  • Reinig de sensor niet met een ruitenreiniger. Dit laat een dunne film achter op de sensor, waardoor deze niet meer goed werkt.

  • Als de voorruit van uw auto getint glas heeft of is voorzien van een metaalhoudende coating, functioneert het automatische verlichtingssysteem mogelijk niet goed.

Rrichtingaanwijzers gebruiken

Bediening

  • Beweeg de hendel omhoog of omlaag (A).

OPMERKING

Als de richtingaanwijzer abnormaal snel of langzaam knippert, duidt dit op een kapotte lamp of een slecht contact in het circuit van de richtingaanwijzers.

Impulsbediening richtingaanwijzers bij rijstrookwisseling

Bediening

  1. Beweeg de richtingaanwijzershendel op of neer (B).

  2. Laat de hendel vervolgens los.

OPMERKING
  • U kunt de functie One Touch Turn Signal (impulsbediening richtingaanwijzers) inschakelen of uitschakelen of het aantal keren knipperen (3, 5 of 7) kiezen door LightsOne Touch Turn Signal in het instellingenmenu.

  • Wanneer een controlelampje blijft branden, niet knippert of abnormaal knippert, kunnen één of meer lampen doorgebrand zijn en moeten deze worden vervangen.

De mistlichten bedienen (indien van toepassing)

Bediening

  • Zet de schakelaar mistlampen vóór (1) in de gewenste stand.

  • Voorzijde: wordt de indicator ()/Achter: wordt de indicator ()

Werkingsvoorwaarde(n)

  • De koplampen staan op ON.

LET OP

De mistlampen gebruiken, wanneer ze zijn ingeschakeld, zeer veel stroom. Gebruik de mistlampen alleen bij slecht zicht.

Grootlicht gebruiken

Bediening

  • Duw op de hendel om grootlicht te gebruiken.

  • Trek de hendel naar u toe om een lichtsignaal te geven ().

WAARSCHUWING

Gebruik het grootlicht niet wanneer zich andere auto's in de buurt bevinden. Anders kunt u het zicht van andere bestuurders belemmeren.

OPMERKING
  • Als u de hendel van u af duwt, keert de hendel terug naar zijn oorspronkelijke positie.

    Het controlelampje voor het grootlicht gaat branden wanneer het grootlicht wordt ingeschakeld.

  • Het keert terug naar de normale stand (dimlicht) wanneer het grootlicht wordt uitgeschakeld nadat u de hendel naar u toe hebt getrokken. De verlichting hoeft niet ingeschakeld te zijn om een lichtsignaal te kunnen geven.