Zoek enkel op titel
Home > Onderhoud > Banden en wielen > Bandenspanning controleren

Bandenspanning controleren

  • Verwijder de ventieldop. Druk de bandenspanningsmeter stevig op het ventiel om de spanning te meten. Corrigeer de bandenspanning tot het aanbevolen niveau als de spanning te laag is.

  • Als de band te hard is opgepompt, laat dan lucht ontsnappen door de metalen pen in het midden van het ventiel in te duwen. Plaats de ventieldopjes altijd terug op de ventielen.

WAARSCHUWING
  • Een te hoge of een te lage bandenspanning reduceert de levensduur van de banden, beïnvloedt de rijeigenschappen van de auto in negatieve zin en kan tot een klapband leiden. Hierdoor bestaat de kans dat u de macht over de auto verliest en letsel oploopt.

  • Een veel te lage bandenspanning (meer dan 70 kPa (10 psi) te laag) kan leiden tot ernstige warmteontwikkeling. Hierdoor is een klapband mogelijk, kan het loopvlak loskomen of kunnen er andere bandafwijkingen optreden, waardoor u de controle over de auto kunt verliezen en ernstig of dodelijk letsel kunt oplopen. Dit risico is veel groter op warme dagen en bij langdurig rijden aan hoge snelheden.

  • Controleer de bandenspanning regelmatig. Controleer de banden daarnaast op slijtage en beschadigingen. Gebruik altijd een bandenspanningsmeter.

  • Banden met een te hoge of een te lage spanning lopen veel risico op een klapband en slijten bovendien ongelijkmatig, waardoor ze een negatieve invloed hebben op het rijgedrag en ervoor kunnen zorgen dat u de controle over de auto verliest, waardoor een aanrijding met (ernstig of zelfs dodelijk) letsel kan ontstaan. De aanbevolen bandenspanning bij koude banden staat in deze handleiding en op het bandenspanningslabel op de middenstijl aan bestuurderszijde.

  • Als de banden versleten zijn, kan dat het risico op een ongeluk vergroten. Vervang banden die (ongelijkmatig) versleten of beschadigd zijn.

  • Controleer ook de bandenspanning van het reservewiel. Het wordt aanbevolen om bij het controleren van de bandenspanning ook die van het reservewiel te controleren.

LET OP
  • Een te lage bandenspanning resulteert ook in overmatige slijtage, slechte rijeigenschappen en een verhoogd energieverbruik. Vervorming van de band is ook mogelijk. Houd de banden op de juiste spanning. Als u een band regelmatig moet oppompen, moet u het systeem laten nakijken door een professionele werkplaats. Kia raadt aan om een officiële Kia-dealer/servicepartner te bezoeken.

  • Een te hoge bandenspanning heeft een negatieve invloed op het rijcomfort en zorgt voor een verhoogde slijtage in het midden van het loopvlak. Bovendien bestaat er een grotere kans op beschadiging door oneffenheden in het wegdek.

  • Wanneer banden warm zijn, zal de bandenspanning normaal gesproken 28 tot 41 kPa (4 tot 6 psi) hoger zijn dan wanneer ze koud zijn. Laat om de banden op de juiste spanning te brengen geen lucht ontsnappen uit warme banden. Hierdoor zal de bandenspanning te laag worden.

  • Vergeet niet de ventieldopjes terug te plaatsen. Zonder het ventieldopje kan er vuil en vocht in het ventiel komen, waardoor lucht kan ontsnappen. Zorg bij verlies van een ventieldopje zo snel mogelijk voor een nieuw exemplaar.

  • Let altijd op het volgende:

    • Controleer de bandenspanning bij koude banden. (Nadat er de laatste drie uur niet met de auto is gereden of niet meer dan 1,6 km (één mijl).)

    • Controleer ook altijd de spanning van het reservewiel.

    • Overschrijd het laadvermogen van de auto niet. Plaats niet te veel bagage op het imperiaal als uw auto hiermee is uitgerust.

    • Versleten, oude banden kunnen ongelukken veroorzaken. Vervang een band als het profiel erg versleten is of als de band beschadigd is.