Zoek enkel op titel
Home > Kenmerken van uw auto > Verwarmings- en ventilatiesysteem > Werking systeem

Werking systeem

Ventileren

  1. Zet de luchtcirculatietoets in destand.

  2. Schakel de stand BUITENLUCHT in met de luchttoevoertoets.

  3. Stel de temperatuur in op de gewenste waarde.

  4. Zet de aanjager op de gewenste snelheid.

Verwarmen

  1. Zet de luchtcirculatietoets in destand.

  2. Schakel de stand BUITENLUCHT in met de luchttoevoertoets.

  3. Stel de temperatuur in op de gewenste waarde.

  4. Zet de aanjager op de gewenste snelheid.

  5. Als u de uitstromende lucht gedroogd wilt hebben, kunt u de airconditioning aanzetten.

    • Als de voorruit beslaat, stel dan standofstand.

Tips voor gebruik
  • Om te voorkomen dat stof of onaangename geuren in het interieur van de auto terechtkomen, kan de schakelaar voor de luchttoevoer tijdelijk in de stand recirculatie worden gezet. Selecteer de stand buitenlucht weer zodra de bron van irritatie gepasseerd is om weer frisse lucht toe te laten tot het interieur. Frisse lucht is beter voor de fysieke gesteldheid van de bestuurder en bovendien aangenamer.

  • De lucht voor het verwarmings- en ventilatiesysteem wordt aangevoerd via de roosters in de paravan aan de onderzijde van de voorruit. Zorg er daarom voor dat deze roosters niet worden geblokkeerd door bladeren, sneeuw of andere objecten.

  • Voorkomen dat de binnenzijde van de voorruit beslaat:

    • Zet de luchttoevoertoets in de stand BUITENLUCHT en zet de aanjagertoets in de gewenste stand.

    • Schakel het verwarmings- en ventilatiesysteem in en stel de temperatuurregeling in op de gewenste temperatuur.

Airconditioning (A/C)

Alle airconditioningsystemen van Kia zijn gevuld met het koudemiddel R-1234yf.

  1. Start de auto. Druk op de toets A/C.

  2. Zet de luchtcirculatietoets in destand.

  3. Schakel de stand BUITENLUCHT of RECIRCULATIE in met de luchttoevoertoets.

  4. Stel de aanjagersnelheid en de temperatuur bij om een maximaal comfort te bereiken.

LET OP

Overmatig gebruik van de airconditioning

Houd de temperatuurmeter nauwlettend in de gaten wanneer de airconditioning wordt gebruikt als u lange hellingen oprijdt of als u in druk verkeer rijdt bij hoge buitentemperaturen. Door het gebruik van het airconditioningssysteem kan de auto oververhit raken. Blijf de aanjager gebruiken, maar schakel het airconditioningssysteem uit wanneer de temperatuurmeter aangeeft dat de auto oververhit raakt.

LET OP

De airconditioning mag alleen worden gebruikt als de ruiten en het schuif-/kanteldak gesloten zijn. Dit voorkomt condensatie binnenin de auto die schade aan elektrische onderdelen kan veroorzaken.

Tips voor gebruik van de airconditioning
  • Open de ruiten een tijdje wanneer de auto tijdens warm weer in de volle zon geparkeerd is geweest, zodat de warme lucht naar buiten kan.

  • Om het beslaan van de ruiten tijdens op regenachtige of vochtige dagen te verminderen, kunt u de vochtigheidsgraad in het interieur terugbrengen door de airconditioning in te schakelen.

  • Tijdens de werking van het airconditioningssysteem ziet u het motortoerental zo nu en dan iets veranderen wanneer de aircocompressor wordt ingeschakeld. Dit is een normaal verschijnsel tijdens de werking van het systeem.

  • Schakel de airconditioning iedere maand enkele minuten in om het systeem in een optimale staat te houden.

  • Na gebruik van de airconditioning kan onder de rechterzijde van de auto een plas heldere vloeistof gelekt zijn. Dit is een normaal verschijnsel tijdens de werking van het systeem.

  • Als de stand RECIRCULATIE wordt gebruikt wanneer de airconditioning ingeschakeld is, wordt een maximaal koeleffect bereikt. Het gebruik van deze stand gedurende langere tijd kan er echter toe leiden dat de lucht in het interieur muf wordt.

  • Tijdens het koelen voelt u mogelijk een licht vochtige luchtstroom door een snelle koeling en de toevoer van vochtige lucht. Dit is een normaal verschijnsel tijdens de werking van het systeem.